Ik zoek een lege loods of een verlaten fabriekspand. Iets enorms met zeeën van ruimte. Toen we vijftien jaar geleden ons huis kochten, dachten we dat het groot was. Job had nog een compact poppenformaat, daardoor leek het een pakhuis.
Ruimtegebrek was precies de reden dat we ons knusse huurhuis moesten verlaten. De tussenwoning bleek al te klein toen Jobs eerste aangepaste stoel werd binnengereden. Zijn troon op wielen pronkte in het midden van de kamer. Wij stonden met onze rug tegen de muur.
In de voortuin van het nieuwe huis lieten we een schuurtje bouwen voor de spiksplinternieuwe gehandicaptenbakfiets; die eerste jaren dansten we door onze royale kamers.
Maar niet veel later trok een rolstoel bij ons in. Die kende weer een sta-tafel. Op de badkamer had een po-stoel zijn intrek genomen. En onlangs sleepte ik zelf het loopwagentje ons huis binnen waar Job op school mee wandelt.
Je zou een aardige garage kunnen vullen met Jobs wagenpark. Probleem is dat we geen garage hebben. Ook geen zolder, geen kelder en geen achtertuin. Inmiddels begint ons dat op te breken. Niet alleen Jobs hulpmiddelen vreten ruimte, we moeten ook de angstaanjagende vracht luiers kwijt die elke paar maanden wordt afgeleverd. Als de bezorger is geweest, reikt de stapel dozen in de gang tot het plafond.
En dan de speciale drinkvoeding die Rob de plek van zijn gereedschapskast in onze mini-berging kostte. Hier staat nu de kwartaalvoorraad flesjes die Job in leven houden.
Vorige week waren we bij de ergotherapeut die voor onze zoon een driewielfiets wil bestellen – want fietsen is zo’n goede oefening voor zijn benen. Rob en ik keken moeilijk: waar moet dat ding staan? Tussen de hoekbank en de tv?
Daarom wil ik een loods. Liefst met aparte woonverdieping zodat we niet meer struikelen over Jobs hulpmiddelen.